Ode aan Barok

In marmeren zalen, waar kaarsen nog branden,
ontwaakt een klank van vergulde randen.
Een dans van tonen, sierlijk en streng,
waar fuga’s klinken in een majesteit’lijk meng.

 

De viool buigt, de hobo spreekt,
de klavecimbel glanst als het licht dat breekt.
Alles in orde, alles in pracht,
een spiegel van hemel in menselijke macht.

 

Versieringen twinkelen, speels en teer,
een echo van hof en van goddelijk sfeer.
O barok, jouw stem is een stralende stroom,
rijk aan structuur en doordrenkt van droom.

 

In elke maat hoor ik een kroning, een kroon,
in elke cadens een verheven toon.
Jij, tijd van pracht, van luister en pracht,
hebt de ziel in muziek tot leven gebracht.